Links van de ingang staat het oorspronkelijke opzienershuis van de begraafplaats. Destijds bevond de toegang tot de begraafplaats zich aan de andere zijde van dit huis. Het van hout opgetrokken gebouw heeft een kruisvormige plattegrond en bevatte een woonkamer, de deel, een beestenstal en een lijkenkamer. In de lijkenkamer werden de overledene wel enige tijd opgebaard om er zeker van te zijn dat de dood was ingetreden. Eind achttiende eeuw was namelijk een angst voor schijndood ontstaan. Het verlengen van de termijn van 24 uur naar 36 uur, alvorens men mocht begraven, was klaarblijkelijk nog geen geruststelling. Pas in 1850 was het niet langer nodig 36 uur te wachten op de lijklucht, omdat vanaf dat moment met de stethoscoop de hartslag beluisterd kon worden.
In de (houten) wanden van het gebouw werden drie gietijzeren witgeschilderde ornamenten aangebracht met symbolen van de vergankelijkheid van het leven (te zien zijn afbeeldingen van een slang, een vlinder, zandloper, schedel en zeis). Als u rond het huis loopt ziet u er twee, de derde is aan de achterzijde van de woning, behoorlijk verscholen zichtbaar half boven het aangebouwde schuurtje.
In 1894 werd bij de uitbreiding van de begraafplaats een nieuw opzienershuis gebouwd. De situering van de ingang met hoofdpad tussen de twee huizen met een aanvankelijk houten toegangshek stamt ook uit dat jaar. Na enkele kleine aanpassingen dateert de huidige situatie van 1933.
Beide huizen zijn verhuurd en worden door particulieren bewoond.