Oorspronkelijke middenpad eerste aanleg, en het R. Katholieke deel.

Opvallend is de eenvoud van ontwerp en aanleg van de begraafplaats. Tot de eeuwwisseling lag de grens van de begraafplaats bij het hoofdpad achter de ingangspoort. Het oude middenpad van de eerste aanleg liep vanaf het toenmalige toegangshek naar achteren en verdeelde de begraafplaats in twee gelijke delen. Een dwarspad achterin vormde de scheiding met het R.K.-gedeelte van de begraafplaats (in gebruik tot 1869 wanneer de R.K.-begraafplaats aan de Ceintuurbaan in gebruik komt).

Aan het eind van de negentiende eeuw is de begraafplaats tot de huidige omvang uitgebreid.  Deze uitbreiding was alleen bestemd voor eigen graven. Vanaf 1894 is hier begraven tot de sluiting op 1 juli 1918. Bij gelegenheid van de uitbreiding is eveneens het nieuwe toegangshek geplaatst en een aparte lijkenkamer met aula bijgebouwd.

De eerste twintig rijen in het oudste gedeelte zijn in gebruik geweest als eigen graven. Voor de gehele begraafplaats gold, dat een graf ruimte moest bieden aan drie volwassenen. Voor de particuliere graven werden in het algemeen kinderen tot twaalf jaar niet meegeteld. Het gebied van de algemene graven beslaat veertig rijen. Dit gedeelte is in de loop der jaren driemaal geruimd, een deel zelfs viermaal. In het gebied van de algemene graven is men overgegaan tot ruimen van graven in 1861, 1883 en 1910, vandaar dat in dit gebied graven drie tot viermaal zijn gebruikt om opnieuw te begraven.

Een berekening leert, dat hier tot 1918 bijna 35000 mensen zijn begraven, kinderen meegerekend. Deze laatsten werden veelal met grote aantallen per graf begraven. Veertig of meer was geen uitzondering.

Eenvoud

Dwalend over de begraafplaats ontkomt men niet aan de betovering van stilte, groen en vergankelijkheid, van verbondenheid met de voorgeschiedenis, signalen uit een voorbije tijden en wellicht ook een gevoel van bescheidenheid: Wie ben ik dat ik hier ronddwaal? Dan weer iets van “memento mori”, onontkoombaar.

Niet alleen in ontwerp en aanleg, maar in veel meer opzichten zal een bezoeker een sfeer van soberheid signaleren; geen grootse monumenten, weinig symboliek of teksten op de zerken, weinig variatie en steensoorten. Verschillende factoren hebben hierbij een rol gespeeld. In de beginperiode kende men nog geen begraafcultuur, behalve dan wat overgebleven was van het begraven in kerken. Vandaar dat uit die eerste periode een aaneengesloten geheel van zerken is overgebleven, alsof het een kerkvloer betreft. Pas later ontwikkelt zich een eigen stijl met staande stenen, tombes, hekwerken en paden tussen de graven.

Ook in het gedeelte dat in 1894 als uitbreiding bij de begraafplaats is getrokken, zien we aaneengesloten liggende zerken. Pas na 1900 gaat men dwarspaden aanleggen, zodat men alle graven kan naderen zonder over andere graven en zerken te moeten lopen.

Misschien weerhielden ook de bijzonder hoge rechten voor het plaatsen van een monument de nabestaanden van dit soort frivoliteiten. Volgens het reglement moest men hiervoor vijftig gulden betalen, terwijl een graf slechts dertig gulden kostte. Pas in 1870 lezen we in de “handelingen van de gemeenteraad” dat men daartegen bezwaar maakt en wordt het tarief tot tien gulden verlaagd.